"Waar kom je vandaan?"
"Syrië", zei hij.
Hij zag er Syrisch uit. Denk ik.
"En waar verblijf je?"
Hij leek mijn vraag oprecht niet te begrijpen.
Ik stak mijn hand uit.
"Welkom in Nederland", glimlachte ik.
'Wat als hij je belazert?', vroeg de stem van achterdocht in mijn hoofd. 'Wat als hij helemaal niet uit Syrië gevlucht is?'
'Maar wat als hij je níet belazert', zette de milde stem uit mijn hart daar tegenover, 'en echt twee dochters heeft, de walgelijkste afslachtingen nog op zijn netvlies heeft staan of er net aan is ontkomen?
Wat als jij de zoveelste bent die hem in de kou laat staan?
Het is jouw verantwoordelijkheid om te reageren op een noodkreet, en zijn verantwoordelijkheid om geen misbruik te maken van de goedwillendheid van mensen.
En als hij je belazert.. wat dan nog? Wat is nou een tientje als je hem daarmee wat liefde kunt laten zien? Voor jou wordt heus gezorgd.'
Ik gaf hem een briefje.
Het andere had ik nodig voor de bus.
Hij bedankte me meerdere malen.
Een paar winkelstraten verder stapte weer een man op me af. Hij had een stapeltje kopietjes met een bericht. 'Lezen', wees hij. Er stond in dat hij geen werk had, maar wel twee dochters. En op een foto stond een lachend meisje met een bord waarop een boterham lag.
"Ik heb van een andere man precies zo'n zelfde briefje gekregen", zei ik.
Ik weet niet of hij precies begreep wat ik zei.
Hij begreep wel dat ik niks ging geven.
Ik had ook niks meer.
Een meisje reageerde verontwaardigd. De brutaliteit om om geld te vragen!
Met liefde zou ik hem geld geven als hij echt in nood was, zei ik, maar als alle mannen die ik tegenkwam dezelfde dochters hadden, wist ik niet meer zo goed wat ik ervan moest denken.
Met een brullend kind wachtte ik in de kou op de bus, tussen allemaal mensen die vast hoopten dat ik niet dezelfde bus zou pakken als zij - zo vulde ik even in.
"Wil iemand de buschauffeur vragen of hij de deuren achterin open wil doen?" riep ik, een tikkeltje nerveus omdat de beste man me kennelijk nog niet had opgemerkt en ik niet nog eens een half uur wilde wachten.
Ik duwde de kinderwagen naar binnen en ging bijna op m'n plaat door een leeg plastic flesje van iemand die het kennelijk teveel moeite had gevonden een prullenbak op te zoeken.
'Schreeuwen dat het jouw land is, maar er zelf geen enkel respect voor kunnen opbrengen', foeterde ik in mezelf.
Geërgerd blies ik mijn natte haar uit m'n gezicht en strompelde door het smalle gangpad naar voren. De voeten van mijn zoon, die ik in de ringsling op mijn heup droeg, bleven onderweg haken achter alle stangen en stoelen.
"Hallo meneer", verzuchtte ik, "ik wil graag een kaartje voor een rit naar Halte Waarikuitmoetstappen. Mijn OV-chipkaart slingert ergens thuis rond."
"Dat is dan 4 euro."
"Vier euro?", herhaalde ik. "Op de heenweg heb ik 2 euro betaald.."
"Dan ben je gematst", zei de buschauffeur.
'Zie je', zei de milde stem in mijn hart; 'voor jou wordt heus gezorgd.'
Mijn zoon kwam tot rust en kneuterde zich tegen me aan. Het kaartje van 4 euro hield hij stevig in zijn handje geklemd. In de bus was het lekker warm en wij waren op weg naar een warm en veilig thuis. Ik weet niet in hoeverre het verhaal van de man klopte. Maar op straat aan wildvreemden om geld vragen, doet niemand denk ik voor zijn lol. Het briefje kwam vast beter terecht dan wanneer ik het zelf had besteed aan weer een reep chocola.
Ik trok mijn dreumes nog wat steviger tegen me aan. Dankbaar snoof ik de geur van zijn haartjes op.