In het licht van een lantaarnpaal zak ik uitgeput in elkaar. Ik wil niet meer. Ik kan niet meer. Met mijn gezicht beland ik in een plas, waar mijn tranen één worden met de regen. Ik merk het niet.
Mijn hart bloedt langzaam leeg.
Er wordt aan me gesjord. Het lukt me om één oog te openen en ik zie twee voeten met grote dikke littekens. Sterke armen tillen me op alsof ik niets weeg. Ze dragen me langzaam weg naar het onbekende. Alles wordt weer donker.
Als ik tijden later om me heen probeer te kijken, prikt het licht in mijn ogen. Ik lig, gewikkeld in een warme deken, in elkaar gedoken bij iemand op schoot. Er zit verband om mijn armen en ik ben gewassen. De schommelstoel kraakt zachtjes bij elke schommelbeweging. Mijn hoofd rust op een sterke borst. Een hand streelt langzaam door mijn haren.
"Ssssh, rustig maar, meisje", fluistert een warme mannenstem.
"Ik zal voor je zorgen.
Ik noem je mijn dochter, en ik zal voor jou een goede vader zijn.
Als jij zover bent, mag je me pappa noemen."
De wereld draait. Op het kalme ritme van zijn harteklop val ik opnieuw in slaap.
Ik droom over vreselijke dingen. Over demonische gezichten en verkrachtingen. Ik ben voortdurend in paniek en wilde dat ik kon ontwaken uit deze nachtmerries. Al zo lang zit ik vast. Zwarte handen met lelijke, lange vingers omklemmen mijn enkels. Ik kom niet los. Al jaren ben ik gebonden. "GA WEG!" schreeuw ik. Er vliegt een mes richting mijn keel. In één ruk ben ik wakker.
Kletsnat van het zweet zit ik op de rand van het bed. Ik kijk rond; neem de kamer in me op. Een groot schilderij met vier spijkers hangt aan de muur. Ik wacht tot mijn hart gekalmeerd is van de droom en sta dan langzaam op. Schuifelend en draaierig beweeg ik me richting de geluiden die ik buiten hoor. De zon schijnt. Er fluiten vogels. Ik knipper met mijn ogen om te wennen aan het felle licht.
Mijn nieuwe vader is bezig in zijn tuin. Hij haalt onkruid weg en stopt nieuwe zaden in de grond. Leunend tegen de deurpost kijk ik naar hem.
Hij merkt het en kijkt naar me op. Een grote glimlach verschijnt op zijn gezicht en ik wankel op mijn benen. Die ogen! Wat een prachtige ogen.
"Als je genoeg aangesterkt bent, zal ik je leren hoe je zelf je tuin kunt onderhouden", zegt hij.
"Hij is van jou, lieverd. Maar eerst zal ik een lekker broodje voor je maken. Je hebt vast trek."
Mijn maag laat zich horen.
Hij stelt me vragen.
Het lukt me nog niet om te reageren.
Mijn keel voelt alsof hij wordt dichtgeknepen.
Maar na een tijd kom ik los. Ik praat eindeloos.
Hij luistert aandachtig en zonder zijn geduld te verliezen.
Geregeld barst ik in tranen uit. Dan neemt hij me in zijn armen en laat hij me huilen tot mijn tranen op zijn.
Soms ben ik kwaad en gefrustreerd. Dan laat hij me een tijd worstelen. Ik timmer woedend op zijn borst, en hij fluistert alleen maar: "Wees maar boos, liefje. Ik kan het aan."
Hij kust me op mijn voorhoofd.
Uiteindelijk geef ik me moegestreden aan hem over en hang ik snikkend en slap als een vaatdoek in zijn armen. Die veilige, sterke armen.
We werken samen in de tuin. Hij leert me veel. Zoveel dingen die ik niet wist. Hij leert me over planten die gevaarlijk zijn en wat ze met me kunnen doen. Soms ben ik eigenwijs en neem ik er toch een besje van, om vervolgens doodziek op mijn bed te liggen. Beschaamd verwacht ik een donderpreek, maar die blijft altijd uit. Ik heb mijn les geleerd en vertel hem dat het me spijt dat ik hem niet vertrouwde.
Soms neemt hij, zomaar uit het niets, mijn gezicht tussen zijn handen en kijkt hij naar me, met die doordringende ogen vol liefde. Hij kijkt naar me op een manier zoals niemand ooit naar me gekeken heeft. Er is geen lust in zijn blik, geen smerigheid. Niets dan zuiverheid zie ik als ik hem aankijk. Het overweldigt me en mijn hart lijkt het te begeven.
Ik geniet ervan om met mijn blote handen met de koude, natte aarde bezig te zijn. Soms vergeet ik mijn handschoenen aan te doen als ik een distel wil lostrekken. Woedend en scheldend op mezelf schud ik het bloed van mijn handen. Hij schenkt geen aandacht aan mijn hysterie, maar pakt mijn handen voorzichtig beet en verzorgt ze. Mijn hart doet pijn van zoveel liefde.
Regelmatig vind ik 's morgens een briefje met lieve woorden bij mijn koffiemok.
Of merk ik in mijn slaap hoe hij me zachtjes kust op mijn wang.
Ik slik een traan weg.
Durf ik van hem te houden?
Elke liefdevolle aanraking doet pijn. Elke genezende fluistering trekt een scheur in mijn veilige muur.
Kan ik dat aan? Ik wil niet meer kwetsbaar zijn.
Soms schreeuwt het kleine kind vanbinnen zo hard dat het me niet meer lukt om het de mond te snoeren. Dan ren ik in zijn armen en wiegt hij me net zo lang tot ik in slaap val. Hij voedt me. Hij troost me.
Hij is mijn vader en mijn moeder. Mijn veiligheid.
Mijn vader vertelt me hoe trots hij op me is als ik iets gedaan heb dat ik moeilijk vind. De stemmen van veroordeling in mijn hoofd worden langzaamaan zachter, terwijl zijn milde, bevestigende stem steeds langer blijft hangen. Hij vertelt over alle mooie dingen die hij in me ziet. En hij ziet er zoveel meer dan ik..
Mijn zelfvertrouwen groeit. En zelfs als hij niet bij me is, zie ik in gedachten zijn ogen glunderen.
Stukje bij beetje brokkelen er stukjes van mijn muur. Soms ontstaan er plotseling grote gaten.
In de wintermaanden kruipen mijn vader en ik gezellig samen onder een grote fleecedeken op de bank en drinken we warme chocolademelk. We kijken naar prachtige natuurprogramma's over veelkleurige dieren en planten die ik nog nooit had gezien. Samen lachen we om de humor die hij verstopt heeft in de schepping en wild applaudisserend van enthousiasme spring ik op bij het zien van zoveel moois. Mijn vader glundert. En ik voel me gelukkig.
Buiten de deur vind ik het leven nog zwaar. En heel soms heb ik nog nachtmerries. Maar dan stappen er plotseling voeten in mijn droom. Het zijn de voeten met de dikke littekens die ik zag toen ik verloren leek. Ze gaan bovenop de lelijke zwarte handen staan en de vingers móeten mijn enkels wel loslaten.
Soms zijn het handen die me losmaken. Handen met diezelfde dikke littekens. En soms zie ik een gezicht, met de ogen van mijn vader. Die ogen waaruit zoveel liefde straalt; waar ik verliefd op ben. Dan weet ik dat ik veilig ben.
Het is voorjaar en ik ben opgewekt. Ik ren naar buiten om naar mijn tuin te kijken. Ik zie overal nieuwe plantjes! De hele tuin staat vol met nieuw leven. Ik kan mijn enthousiasme niet bedwingen en roep: "PAPPA! Pappa, kom eens kijken!"
Pappa komt aangesneld en slaat zijn armen om me heen. Hij ziet het meteen en er verschijnt een glimlach van oor tot oor op zijn gezicht. "Wat ben ik trots op je, meiske! Wat heb je er hard voor gewerkt!" zegt hij. Ik lach en leg mijn hoofd tegen zijn schouder. Alles heb ik van hem geleerd. Alles heb ik aan hem te danken. Maar wat is het fijn om van de belangrijkste persoon in mijn leven te horen dat hij trots op me is. Dat hij in mij gelooft.
Een paar maanden later is mijn tuin een weelde van kleuren en geuren. Elke dag pluk ik er de heerlijkste vruchten en kom ik thuis met bloemen voor mijn pappa. En altijd reageert hij onverminderd dankbaar op dat kleine beetje liefde dat ik hem kan teruggeven. Soms zie ik een traan als hij zorgvuldig de bloemen in een vaas zet.
"Pappa, ik hou zoveel van jou", zeg ik vanuit het diepst van mijn ziel.
Mijn hart zingt er een lied van dankbaarheid bij en ik omarm hem.
"Lief kind", zegt pappa, "ik hield al van je, lang voordat je geboren was. Mijn hart brak van elke stap die je zonder mij zette. Wat heb ik lang op je gewacht.
En nu ben je eindelijk, éindelijk thuis bij mij."
Hij tilt me op en zwiert me dansend door de kamer.