"Ik ben zwaarder om te duwen dan jouw baby!", zegt de man vrolijk.
"Nu nog wel!", lach ik.
"Nou, zeg dat. Het gaat zo snel."
"Wat een kleintje nog. Die heeft nog een heel leven voor de boeg."
De blik van de man wordt ernstig. Hij wil nog meer zeggen, maar besluit te zwijgen.
Ik weet het, wil ik zeggen.
Ik wil zijn hand grijpen en zeggen: ik weet van het verdriet van het leven; van gebrokenheid en vergankelijkheid. En het breekt mijn hart te moeten denken aan wat mijn kleine jongetje misschien nog allemaal te wachten staat.
Ik slik een angsttraan weg.
Maar, wil ik vervolgen, ik heb een hoop en een vreugde leren kennen die zich niet laten beperken door verdriet, en ik geloof dat ze ook beschikbaar zijn voor dit kind. Ik hoop en bid vurig dat hij ze zal vinden; dat ze ook voor hem het leven leefbaar zullen maken.
Zwijgend vervolgen we onze wegen. Mijn prachtige kereltje slaapt als een roos. In een zucht stort ik een zoveelste gebed uit naar de hemel.