Ze loopt altijd met me mee. Overal waar ik ben, is zij. Zwaan kleef-aan. Vreselijk vind ik het. Ik schaam me dood.
Ergens weet ik dat er iets moois verstopt moet zitten, diep vanbinnen. Ik zoek ernaar. Soms zet ik een nieuwe stap. Ik durf iets spannends. Ik doe een toneelstukje, of een dansje. Maar altijd verpest ze het voor mij en zet ze me voor schut. Tierend van woede en schaamte lig ik 's nachts bed. Zij zwijgt. Ze zwijgt altijd.
De haat groeit. Ik kan haar niet uitstaan. Ik krijg de schuld van dingen die zij doet. Maar niemand gelooft me als ik zeg dat ik niet wilde meedoen. Ik haat het dat ik niet gehoord word. Dat niemand ziet wie ik ben, en niemand in me gelooft.
Met stanleymessen verwond ik haar, dat rotwijf. Ik snijd in haar armen. Woedend ben ik. Ik sla en krab en scheld haar de huid vol. Ik schreeuw dat ik van haar walg, dat ik wou dat ze dood was; dat ze nergens toe doet; dat ze dom en lomp en onuitstaanbaar lelijk is. Dat àlles lelijk aan haar is. Ik schreeuw naar haar de dingen die ik zelf hoorde en de dingen die ik over haar ben gaan geloven.
En als ik dat gedaan heb, zit ze zachtjes snikkend in een hoekje. Soms schrik ik van wat ik heb gedaan. Maar ik kon het niet laten. De woede was zo groot.
Ik weet dat ze het bloed op de grond niet zal opruimen. Dat moet ik weer doen. En snel, voordat iemand opmerkt wat er is gebeurd.
Hij
Jaren later ontmoet ik Hem; de liefde van mijn leven.
Hij ziet mij. Hij hoort mij.
Hij neemt me in Zijn armen en zegt al de woorden waar mijn hart naar hunkerde. Water op uitgedroogde, gebarsten grond.
Zijn blik laat me niet los; ik hobbel achter Hem aan. Zwaan kleef-aan.
Maar als Hij ziet wat ik haar aandoe, hoe ik haar verwond, barst Hij in tranen uit. Hij trekt aan Zijn haren van verdriet en machteloosheid, en ik schrik. Ik schrik verschrikkelijk en laat het mes uit mijn handen vallen.
Hij neemt mijn gezicht stevig in Zijn handen en kijkt me met een doordringende blik aan aan. "Ik hou ook van haar, Elja! Ik zie hoe je met haar worstelt, maar Ik hou óók van háár", fluistert Hij met een stem die trilt van ingehouden spanning.
Ik haat haar. Man, wat haat ik haar.
Maar ik hou van Hem..
Als ik een paar dagen later een aansteker onder haar arm hou, klaar voor een nieuwe fase in het vernietigingsproces, denk ik aan Zijn doordringende ogen. Aan de wanhoop die daaruit sprak. Aan de schreeuw van machteloosheid die nog duizend keer harder klonk dan de mijne.
Ik stop. Ik laat haar pols los. Ik leg de aansteker neer. Ik loop weg.
Bodem
Ik breng veel tijd met Hem door. Ik huil veel; heel veel. Vaak weet ik niet eens waarom. Ik leer praten over wat me pijn doet. Ik durf het, omdat Hij het niet belachelijk maakt. Omdat Hij me serieus neemt.
Ik vertel wat ik gemist heb. Dat ik vaker veroordeling en walging dan aanvaarding heb geproefd. Dat ik zoveel vernietigende woorden heb gehoord. Wat dat allemaal met me heeft gedaan en hoe het me heeft verwond.
Hij pakt een spiegel terwijl ik het vertel en houdt die me voor. Ik zie haar. Ze vertelt precies hetzelfde als ik.
Opeens landt het. Het kán landen; er is een bodem. Dun en fragiel, maar het is een bodem, van liefde en aanvaarding en bevestiging.
Leren zwijgen
Ik leer inslikken wat ik tegen haar aan lelijke dingen wil zeggen. Het is verschrikkelijk moeilijk en ik bijt mijn tong er haast af, maar ik wíl dit leren.
De boosheid komt met regelmaat en ik wil haar nog vaak verwonden. Soms pak ik een pak papier dat ik aan flarden snijd. Of ik sla haar in haar gezicht. Het geeft niet hetzelfde bevredigende gevoel, maar zij blijft heel. Ik hoef daarna niet steeds haar kapotte armen te zien, die zo'n knagend schuldgevoel en zoveel veroordelende blikken oproepen.
Als ik haar zachtjes en weifelend mijn eerste complimentje geef, klinkt het haast belachelijk. Ik hoor een stem in mijn hoofd vol minachting bulderen van het lachen, maar ik negeer het. Zij heeft hetzelfde nodig als ik om op te bloeien. Als ik haar altijd laat merken hoe weinig ik in haar geloof, wordt ze daar nooit een mooier mens van. Zoals ik dat ook niet werd.
Hoe kan ik begrip verwachten voor de pijn die mij is aangedaan, als ik haar precies hetzelfde aandoe?
Ik wil anders zijn. Ik wil het anders doen. Ik wil leren hoe liefhebben moet. Van Degene die liefde is.
Bloei
We bloeien allebei op. Ik door Hem en zij door mij. We lachen meer. Soms lachen we samen. Vroeger schold ik haar uit als ze in haar klunzigheid weer iets liet vallen. Nu zeg ik: "geeft niet, meisje" en ik help haar met opruimen. Het gaat allemaal niet vanzelf. Vaak hoor ik mezelf nog zuchten van ergernis, en dan schrik ik. Ik weet hoe erg dat voelt; alsof je de allerstomste, grootste, meest nutteloze kluns op aarde bent. Dan zeg ik dat het me spijt; dat het een reflex was, maar dat het niet terecht en niet eerlijk was om dat te doen. Dat het meer zegt over mijn geduld en negatieve gedachten dan over haar waarde.
Ze glimlacht opgelucht en zegt dat ze me vergeeft.
Als ik boos ben ren ik naar Hem. Ik vertel Hem wat er op mijn hart is; ik huil, ik worstel en mijn frustratie vindt ontlading, omdat Hij luistert en me niet de mond snoert. Ik laat haar erbuiten; ik laat haar heel.
En als ik uitgehuild ben, vraag ik haar om samen iets gezelligs te gaan doen. Ze huppelt blij met me mee, maar ik vind het niet erg meer. Ik pak haar hand en we huppelen samen.
Ik heb vriendschap gesloten met mezelf. Er is vrede. Ik ben van mezelf gaan houden. Ik heb lol met mezelf en lach om mijn klunzigheid, die al veel minder klunzig is dan die ooit is geweest. In de spiegel zie ik geen afgrijselijk gedrocht meer. Ik heb nooit meer gesneden. De drang is verdwenen en de gemene stem tot zwijgen gebracht. Ik weet wie ik ben en wat ik te bieden heb. Ben hier en daar nog een tikkeltje onzeker, maar wie niet?
Wat ik níet kan of ben, voedt mijn minderwaardigheidsgevoelens niet meer. Ik mag bestaan en dat weet ik.
En jij, hou jij van jezelf?
Lieve jij, God houdt van alle kanten van jou. Ook van het spiegelbeeld dat jij misschien liever tot moes slaat.
Je hebt Zijn liefde en bevestiging nodig.
Dat is wat kan helen.
Drink bij Hem van het water dat Leven geeft, zoveel als nodig is. Laat je nooit wegjagen als je aan Zijn voeten zit; daar haal je het beste wat het leven je te bieden heeft.
Hij zal je helpen om jezelf lief te hebben als je Hem daarom vraagt.
En Hij wil de stem van veroordeling die altijd klinkt in je hoofd, tot zwijgen brengen.
Leer zwijgen in liefde. Slik de scheldwoorden in; ze vernietigen je.
Bevestig jezelf met complimenten, in kleine en in grote dingen. Doe alsof het om een ander gaat; om een kind, als dat je helpt. Het is niet raar. Het is gezond en noodzakelijk. Je bent het zo waard!
Als jij weet hoe je jezelf moet liefhebben,
zul je veel beter in staat zijn om een ander lief te hebben.
Je partner, je kinderen, de mensen om je heen.
Als je gevoed bent met liefde en bevestiging en lief leert zijn voor jezelf, zul je je minder snel veroordeeld voelen door anderen, en zal jouw oordeel over anderen ook milder zijn.
God wil je helpen al jouw mooie kleuren te gaan zien. Je zult versteld staan van hoeveel het er zijn!
Hij is de held die je bevrijden zal!
Hij zal vol blijdschap zijn, verheugd over jou.
In Zijn liefde zal Hij zwijgen,
in Zijn vreugde zal Hij over je zingen.
Zefanja 3 vers 17