Liesje hield van spelen; in haar eentje met Beer. Beer was het liefste wat ze had, en Beer begreep haar het beste van iedereen. Aan Beer vertelde ze alles wat haar bezighield. Beer was haar veiligheid.
Op een dag was Beer weg.
‘Beer is naar een arm kindje in een ander land gegaan’, zei Liesjes moeder, toen Liesje ernaar vroeg. ‘Jij hebt al zoveel speelgoed, en het is goed om te leren delen.’
Uren lag Liesje te huilen in haar kamer.
Iets kneep haar hart fijn en het liet niet meer los.
Fiets
Liesje kreeg een groot cadeau voor haar verjaardag: een nieuwe fiets. Liesje klapte in haar handjes van blijdschap. Wat was het een mooie fiets!
Vriendjes en vriendinnetjes kwamen ernaar kijken en trokken de fiets uit haar handen. ‘Nee!’ riep Liesje. ‘Het is mijn fiets! Ik heb ‘m gekregen!’
‘Het is goed dat je leert delen, Liesje’, zei haar moeder. ‘Wees niet zo egoïstisch!’
En de fiets verdween uit het zicht, nog voordat Liesje er zelf op had kunnen fietsen.
Liesje vond iedereen stom. Het was de stomste verjaardag die ze ooit had gehad. Ze rende naar haar kamer en huilde daar.
‘Kom naar beneden, Liesje! Je gedraagt je vreselijk verwend!’ riep Liesjes moeder boos naar boven. ‘Die kinderen zijn hier allemaal voor jou. Dit is niet netjes van jou!’
Liesje wilde niet. Maar ze ging.
Liesje kreeg een vieze, natte kus van een oude meneer, die vaak kwam en raar naar haar keek. Ze vond dat niet fijn. ‘Dat wil ik niet, mamma, dat hij dat doet.’
‘Stel je niet zo aan, Liesje. Dit is niet aardig van jou', zei Liesjes moeder. 'Hij bedoelt het heus niet rot en voelt zich vast heel ongemakkelijk als je tegen hem zegt dat je dit niet wilt. Dus je gedraagt je hoor!’
Liesje voelde zich naar, elke keer als ze zo’n vieze kus kreeg. Maar ze zweeg.
Liesje kreeg haar eerste vriendje.
Ze wilde niet dat hij haar aanraakte. Maar hij deed het wel.
‘Nee’, zei Liesje zacht. Maar de jongen ging door. En in haar hoofd klonk een stem: ‘Stel je niet zo aan, Liesje. Dit is niet aardig van jou! Hij bedoelt het heus niet rot en voelt zich vast heel ongemakkelijk als je tegen hem zegt dat je dit niet wilt.' En ze zweeg en liet het gebeuren.
Verhalen
Liesje hield ervan om verhalen te schrijven. Ze wilde journalist worden.
Maar elke keer als iemand een verhaal van haar wilde hebben, voelde ze zich zó boos en wilde ze om zich heen slaan. Ze zei het nooit hardop. Ze dacht het. Want het lag vast aan haar.
Soms was er zomaar een verhaal gebruikt, zonder dat mensen het hadden gevraagd. Diep van binnen ontplofte Liesje. Ze voelde zich weer zoals toen Beer zomaar weg was gegeven en de fiets was afgepakt. Nagels krasten over haar hart en trokken diepe sporen.
‘Je hebt je talent gratis en voor niets van God gekregen’, zei de kerk toen ze verhaal kwam halen, ‘en we verwachten dat je alles vrijwillig inzet voor Zijn Koninkrijk en je niet bemoeit met hoe wij besluiten het te gebruiken.’
Liesje droop af, met vuurrode wangen en een zwaar geweten.
In haar hoofd zei de stem: ‘Ze hebben gelijk, Liesje, je moet niet zo egoïstisch zijn. Je leeft niet voor jezelf.‘
Liesjes rekeningen bleven onbetaald.
Op slot
Liesje wilde niet meer schrijven. Hoe meer mensen haar verhalen wilden gebruiken, hoe bozer ze zich voelde.
‘Je moet juist blij zijn dat ze je werk waarderen’, zeiden haar vrienden.
Maar ze kon niet blij zijn.
Liesje haatte mensen. En ze begreep maar niet waarom.
Ze haatte zichzelf nog het meest. Die egoïstische Liesje, die mensen haatte en alles voor zichzelf wilde houden.
Ze wandelde door het park en zag hoe een hondje bij elk paaltje en boompje zijn pootje optilde en een
plas deed. Het plasje móest gebeuren; anders kreeg zijn baasje hem niet mee.
‘Zo ben ik ook’, dacht Liesje. ‘Ik lijk wel een hond met mijn verschrikkelijke, obsessieve territoriumdrift.’
Bewaak de tuin
Toen kwam Liesje een vriendelijke Man tegen. Hij praatte met haar, en gaf haar een tuin.
‘Deze tuin is helemaal alleen voor jou, Liesje’, zei Hij.
Liesje keek om zich heen en rende meteen naar een prachtige schommel.
‘Liesje, Ik wil dat je deze tuin bewaakt, zodat hij mooi blijft. Ik wil soms komen kijken, maar zie steeds een vertrapte tuin als Ik voorbij wandel.
Ik zal je helpen om er een mooi hek omheen te plaatsen, en Ik geef jou er de sleutel van. Jij bepaalt wie er in jouw tuin komt, en wie er bloemen komt plukken. Als mensen zonder jouw toestemming binnenkomen en je tuin vertrappen, jaag je ze weg, hoor je dat?
Als ze je dan beginnen te vertellen dat je egoïstisch bent en het hek juist wagenwijd open zou moeten staan, of als ze zielige verhalen ophangen als ze hun zin niet krijgen, wil Ik dat je oordoppen in doet en rechtsomkeert maakt. En als ze niet naar jou luisteren, dan roep je Mij. Ik zal je kracht geven. Ik sta achter je.
Maar eerst ga jij maar eens een flinke tijd spelen. Kom maar tot rust en genees maar. Hier is je beer. En hier is je fiets. En hier is nog veel meer. Het is van jou en van niemand anders. Alles wat ooit van jou afgepakt is, geef Ik je nu terug.’
Speeltijd
En Liesje speelde uren, dagen, weken, jaren. De boosheid verdween. Haar hek werd sterk, en de tuin bleef mooi. Soms nodigde ze iemand uit in haar tuin. Maar ze voelde zich nog snel vertrapt. Dan deed ze het hek weer een tijd op slot. En dat was goed, want de Man zei dat het goed was. Haar oordoppen gebruikte ze veelvuldig.
Langzaamaan ontstonden er weer woorden, zinnen, verhalen. Op haar tijd; op Zijn tijd. Maar ze liet niemand meer in haar tuin voordat ze daar klaar voor was. Alleen de vriendelijke Man mocht altijd binnenkomen. Hij ging nooit over grenzen. Ze vond het fijn als Hij er was.
Ze leerde delen, op haar tijd, op haar tempo en van wat zij wilde delen. En ze genoot ervan, omdat het haar heel liet. Omdat het niet meer ging zoals het moest van anderen, maar omdat haar eigen hart het wilde.
De stem in haar hoofd zweeg.